Voorbereiding op de eerste communie
Navigeer naar boven en beneden tussen de lessen en naar rechts en links binnen iedere les.
Gebruik de lessen op PC, tablet of geprojecteerd in de klas. |
Klik op de printer om lesbrieven af te drukken. |
In het begin schept de goede God Adam en Eva. Zij zijn de eerste mensen op aarde. Hij plaatst hen in een prachtige tuin, waar zij gelukkig zijn. Deze tuin is het Paradijs. In het paradijs leven Adam en Eva in vriendschap met God.
De goede God geeft Adam en Eva in het paradijs één gebod: zij mogen van alle bomen de vruchten eten, behalve van één boom; de boom van kennis van goed en kwaad. "Als jullie van deze boom de vruchten eten, moeten jullie sterven", zegt de goede God tot Adam en Eva. Daarmee wil Hij hun gehoorzaamheid testen.
De duivel, in de gedaante van een slang, verleidt Eva en Adam om van de verboden vrucht te eten.
Zij overtreden daardoor het gebod van God en begaan een zware zonde. Door hun ongehoorzaamheid doen Adam en Eva iets zeer slecht tegenover God, die enkel goed is.
Omdat Adam en Eva gezondigd hebben, verdienen zij de straf waarvoor God hun heeft gewaarschuwd, als zij niet naar Hem zouden luisteren. Nu moeten zij sterven. Een Engel verdrijft hen uit het Aards Paradijs.
Adam en Eva hebben berouw over hun zware zonde, die zij uit ongehoorzaamheid tegen de goede God begaan hebben. God vergeeft hen de schuld en Hij belooft hun een Redder, die hen van de slavernij aan de zonde zal verlossen: Onze Heer en Verlosser Jezus Christus.
Jezus vertelde een verhaal van een man die twee zonen heeft. De oudste is vlijtig, maar de jongste is lui en denkt enkel aan genieten. Op een dag vraagt de jongste aan zijn vader het geld dat hem als erfdeel toekomt en hij vertrekt naar een ver land. Daar verspilt hij al zijn geld met feesten. Wanneer hij niets meer heeft, breekt er een hongersnood uit. Omdat hij nu niets meer heeft, moet hij werk zoeken om niet te verhongeren. Zij geven hem de opdracht de varkens te hoeden. Hij wil graag van de schillen van de varkens mee-eten, maar niemand geeft ze hem.
Zo begint hij zich zijn nietsnuttige leven te berouwen. Hij zegt bij zichzelf: "In het huis van mijn vader hebben de knechten genoeg te eten, terwijl ik hier sterf van de honger. Ik zal naar mijn vader terugkeren en hem om vergeving vragen.
Ik zal hem zeggen, dat ik tegen hem gezondigd heb. Ik zal hem mijn schuld bekennen. Ik ben niet meer waard zijn zoon te heten. Tot straf mag hij mij als een knecht behandelen." Daarna maakt hij zich op om naar huis terug te keren. Wanneer zijn vader hem ziet komen, loopt hij hem tegemoet, omarmt en kust hem.
De verloren zoon valt op de knieën en bidt zijn vader berouwvol om vergiffenis van zijn zonden, die hij tegen hem begaan heeft. Zijn vader echter helpt hem overeind en beveelt de knechten om de berouwvolle zoon het beste kleed aan te doen, een ring aan de vinger te doen en schoenen te geven. Dan zorgt hij voor een groot feest voor zijn verloren zoon, die teruggevonden is.
De goede God toont ons de weg naar de hemel door zijn geboden. Zij zijn de wegwijzers van God naar de hemel. Wie God graag ziet, gehoorzaamt Hem door zijn geboden te onderhouden en Jezus zegt: "Als jullie van Mij houden, onderhoud dan mijn geboden" (Johannesevangelie hoofdstuk 14, vers 15 = Joh. 14,15)
Ik ga op de steile en smalle weg naar de hemel, als ik het goede doe en het kwade vermijd. God helpt mij daarbij met zijn genade.
Ik ga op de brede en gemakkelijke weg naar de hel, als ik het kwade doe en het goede vermijd. De duivel verleidt mij daarbij tot de zonde.
Wie de geboden van God niet onderhoudt, is ongehoorzaam en ziet Hem niet graag. Hij begaat een zonde. Daarvoor straft de goede God hem.
"Jij hebt me de weg naar Ars gewezen, ik zal jou de weg naar de hemel wijzen." (Pastoor van Ars)
Hans is bezig met zijn huiswerk. Plotseling komt bij hem de gedachte op om buiten te gaan spelen. De duivel fluistert hem toe: "Laat het huiswerk liggen! Spelen is veel mooier!" De engelbewaarder echter herinnert Hans eraan, dat zijn moeder gezegd heeft: "Eerst moet je je huiswerk afmaken, daarna mag je gaan spelen"
Hans denkt na, wat hij zal doen...
Wie een gebod van de goede God wetens (hij weet dat het zonde is) en willens (hij wil dat doen, hij wordt niet gedwongen) overtreedt, begaat een zonde. Maar niet alle zonden wegen even zwaar. Er zijn zonden die de ziel van de goede God scheiden; wij noemen dat doodzonden (of zware zonden). Er zijn ook zonden die de ziel voor God bevlekken; wij noemen dat dagelijkse zonden.
Ge ziet een jongen die gaarne en blij naar de kerk gaat. Hij heeft een reine ziel. Zijn Engelbewaarder is tevreden over hem. Hij is in staat van genade. Daarom is de duivel niet te zien.
Deze jongen ziet de goede God niet meer zo gaarne. Hij twijfelt of hij nog wel naar de kerk toe zal gaan. Zijn Engelbewaarder is bezorgd over hem; de duivel lacht en staat op de loer. Dat is de dagelijkse zonde. De jongen bevindt zich nog wel in staat van genade, maar is in gevaar om in een doodzonde te vallen.
Hier bevindt de jongen zich in de macht van de duivel, omdat hij een doodzonde begaan heeft. Hij wil niet naar de kerk gaan om te biechten. De Engelbewaarder is droevig; de duivel is blij. Als de jongen met een doodzonde en zonder berouw sterft, komt hij in de hel.
Geboden over de liefde tot de goede God
Bovenal bemin één God
Zweer niet ijdel, vloek noch spot
Heilig steeds de dag des Heren
Geboden over de naastenliefde
(de mensen onder elkaar)
Vader, moeder zult gij eren
Dood niet, geef geen ergernis
Doe nooit wat onkuisheid is
Vlucht het stelen en bedriegen
Ook de achterklap en 't liegen
Wees steeds kuis in uw gemoed
En begeer nooit iemands goed
Eerste Gebod van God:
Bovenal bemin één God
Tweede Gebod van God:
Zweer niet ijdel, vloek noch spot
Derde Gebod van God:
Heilig steeds de dag des Heren
Vierde Gebod van God:
Vader, moeder zult gij eren
Vijfde Gebod van God:
Dood niet, geef geen ergernis
De Barmhartige Samaritaan
Zesde en Negende Gebod van God:
Doe nooit wat onkuisheid is
Wees steeds kuis in uw gemoed
Zevende en Tiende Gebod van God:
Vlucht het stelen en bedriegen
Begeer nooit iemands goed
Achtste Gebod van God:
Vlucht de achterklap en 't liegen
De 5 geboden van de Kerk
Zon- en feestdag zult gij eren.
Op boet- en vrijdag vlees ontberen.
Houd de vasten ongeschonden.
Biecht minstens eens per jaar uw zonden.
En nut rond Pasen 't Brood des Heren.
De priester gaat naar het altaar en begint de heilige Mis met het kruisteken: In de naam van de Vader, en de Zoon, en de Heilige Geest.
Bij de gebeden aan de voet van het altaar bekennen de priester en de gelovigen hun zonden. De priester bidt God om vergiffenis van de zonden. Na de bekentenis en de bede om vergiffenis waagt de priester het om tot het altaar op te stijgen.
De priester kust het altaar, dat een zinnebeeld van onze Heer Jezus Christus is, en bidt aan de epistelzijde het Introïtus. Dan gaat hij in het midden voor het altaar en bid: Heer ontferm u over ons.
In de meeste heilige Missen bidt de priester daarop het Gloria, de lofzang der Engelen die aan de herders de geboorte van Jezus verkondigen.
Na de oratie verkondigt de priester het woord Gods. Eerst de lezing aan de epistelzijde...
... dan het evangelie aan de evangeliezijde. Daarbij maakt de priester kruisjes uit eerbied voor de woorden en daden van onze Heer, waarover het evangelie ons bericht.
Op zon- en feestdagen houdt de priester een preek, waarin hij het woord Gods uitlegt. Dan bidt hij de geloofsbelijdenis in het midden voor het altaar. Hij buigt zijn knie bij de woorden: ‘Hij heeft vlees aangenomen door de Heilige Geest uit de Maagd Maria, en is mens geworden’.
Bij de offerande draagt de priester offergaven op: brood en wijn. De priester spreekt de offerandegebeden tot de hemelse Vader en aanroept de Heilige Geest, opdat gaven zal heiligen.
De priester wast zijn handen aan de Epistelzijde, om met zuivere handen het offer van Jezus in de heilige Mis te voltrekken. Daarna bidt de priester om zijn offer en dat van de aanwezige gelovigen God welgevallig te maken.
De priester bidt de Secreta (een stil gebed) en stemt de prefatie aan. Dit is de plechtige lofprijzing van God, die met het driemaal heilig (Sanctus) afsluit: ‘Heilig, heilig, heilig zijt Gij, God der heerscharen; Hemel en aarde zijn vervuld van uw heerlijkheid...’
Na het Sanctus begint de canon van de Mis. De priester bidt stil, omdat zich nu het onvatbare geheim van de Consecratie gaat voltrekken. De priester is enkel nog daar voor God, om in vereniging met Jezus het wonder van de tegenwoordigstelling van het Lichaam en Bloed van onze Heiland onder de gedaanten brood en wijn te voltrekken.
Het hoogtepunt van de heilige Mis is de Consecratie. Door de woorden van de priester “Dit is mijn Lichaam” en “Dit is mijn Bloed” gebeurt het wonder: Brood en wijn worden het Lichaam en Bloed van Christus.
De priester sluit de canon van de Mis met een plechtige lofzang. Dan bidt hij het Onze Vader, dat ons op de Communie voorbereidt.
Vóór de nuttiging van de heilige Communie bidt de priester om vergeving van zijn zonden: ‘Lam Gods, dat wegneemt de zonden van de wereld, ontferm U over ons ...’ ‘O Heer, ik ben niet waardig ...’
De priester communiceert en brengt de aanwezige gelovigen het Lichaam van Christus: ‘Zie het Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt. . .’
De priester bidt na de heilige Communie de postcommunie (post = na) aan de epistelzijde. Daarna gaat hij naar hetmidden van het altaar, vanwaar hij de zegen geeft.
Na de zegen wendt de priester zich naar de evangeliezijde, waar hij het slotevangelie leest.